DE MAN DIE NIET GELOOFDE DAT IE DOOD WAS


De zonovergoten straat was doodsverlaten, maar in de verbeelding van Guido was die straat overbevolkt: tientallen joelende kinderen speelden in die straat.
Waar is het huis van mijn ouders gebleven? Er staat nu een heel ander gebouw. Waar zijn al die mooie kleine meisjes? 't Zijn nu oude wijven. Waar zijn al die stemmen van de ouders? Voor eeuwig het zwijgen opgelegd …
Guido wierp nog een laatste weemoedige blik op de Londenstraat en begaf zich vervolgens naar de zeedijk.

Het wemelde er van flaneurs. Op een zitbank zat een oude bedelaar met een blikken bus te schudden. Onverschillig liep Guido hem voorbij.

"Wel Guido Verbeek! Gun jij een speelkameraadje geen centje?" riep de bedelman. Dat kinderstemmetje kwam Guido vaag bekend voor. Onwillekeurig bleef hij staan en keek de oude man nieuwsgierig aan.

"Fernand Populier … ja … jouw vroeger buurjongetje!"

"Wie denk je voor de gek te houden? Fernand Populier is al jaren dood en bovendien gelijk jij helemaal niet op hem."

"Herken je mijn stem niet?" vroeg de bedelaar.

"Ja … dat jongensstemmetje … inderdaad dat van Fernand …"

"Maar ik gelijk helemaal niet op Fernand? De volwassen Fernand bedoel ik."

Jij gelijkt zeker niet op de Fernand zoals ik hem kort voor zijn dood nog gekend heb …"

"We zijn dus volstrekte vreemden voor elkaar?"

"Euh … ja!"

"Wel vertel me eens, Guido … hoe kan ik dan jouw naam raden en weten dat Fernand jouw buurjongen was?"

Daar wist Guido zo meteen geen antwoord op. Uit het veld geslagen bleef hij naar het verhaal van de bedelaar luisteren.

"Vijf jaar geleden leed ik aan zware depressies," zo begon de bedelman zijn relaas, "en in een nostalgische bui ging ik de Londenstraat bezoeken. Die heerlijke straat van onze kinderjaren. Maar de op dat ogenblik doodsverlaten straat vrolijkte me niet op. Ik dacht alleen maar aan hen die voor goed verdwenen waren. Aan de doden. Onwillekeurig wenste ik dat ik zelf dood was. En nauwelijks was die doodsgedachte bij me opgekomen of de straat vulde zich met spelende kinderen waartussen ik mezelf herkende. Jij waart er ook. En Andr้. En Jef. En Pierre. En Julien. En ik vergeet er nog een paar ... Eerst dacht ik dat ik droomde. Maar ik kon die kinderen betasten. Kon mezelf aanraken. Vast vlees voelde ik. Vreemd genoeg niemand van de kinderen die op mijn aanraking reageerde. Het was alsof ik lucht voor hen was … We zouden voetbal spelen. Tijdens het spel tackelde jij mij op gemene wijze. Ik bloedde aan beide knie๋n. Razend van woede over het in het verleden aangedane leed, gaf ik jou een harde muilpeer. Maar je reageerde niet. Het was godverdomme alsof ik niet bestond … Ik wist me geen raad met die vreemde toestand. Liep naar de Langestraat in de hoop dat alles daar weer normaal in zijn plooi zou vallen … Toen ik mijn stamcaf้ binnenstapte, bleek niemand van de klanten mijn aanwezigheid op te merken. Ook hen kon ik betasten zonder dat er een reactie volgde … Aan de wand achter de toog hing een doodsbrief waarop mijn eigen naam stond. Ook las ik hoe de lijkdienst op dat eigenste moment in de Kapucijnenkerk plaatsvond … In de kerk was mijn hele familie verzameld … Op de begraafplaats zag ik hoe de kist in de put zakte … Toen ik ongemerkt tussen mijn familieleden het kerkhof verliet, struikelde mijn broer Nestor, klemde zich aan mijn schouders vast, keek me verschrikt aan en verontschuldigde zich … Hij had op mijn aanwezigheid gereageerd zonder me te herkennen! Nestor vroeg me of ik een vriend van zijn overleden broer was. Ik verzekerde hem dat Fernand nooit een betere vriend had gekend. Bij het uiten van die woorden schrok ik … het was geen zware mannenstem wat ik hoorde maar wel de schrille stem van een kind! Verbaasd keek Nestor me aan en een spotlachje krulde zich om zijn lippen. Samen met mijn broer en nog een tiental andere begrafenisgangers trok ik naar dat caf้ rechtover het kerkhof: Ici c'est mieux qu'en face. Geestige stelling die helaas weldra weerlegd zou worden … Er hing een wandspiegel achter de toog. Toen ik mij daarin spiegelde, lachte een wildvreemde man me toe. Ik kon een luide schreeuw van schrik niet weerhouden. Het geroezemoes in het caf้ stierf weg. Doodstil was het ineens in de gelagzaal. Iedereen staarde me aan.
DAT BEN IK NIET! IK BEN FERNAND POPULIER! EN BIJLANGE NOG NIET DOOD GODVERDOMME!
Bij velen stond de schrik op het gelaat te lezen, sommigen knipoogden naar elkaar en tikten met de wijsvinger tegen de slaap, vrouwen begonnen zenuwachtig te giechelen … Maar weldra reageerde men zoals nuchtere mensen meestal op dronkaards reageren: stelselmatig negeren … De emoties die ik toen onderging, beste Guido, vallen moeilijk te omschrijven. Uiteindelijk overheerste de schaamte en haastig verliet ik het caf้ … Toen ik bij de voordeur van mijn huis stond, stelde ik vast dat ik mijn huissleutels kwijt was. En ook mijn portefeuille met identiteitskaart bleek foetsie. Ik was mijn identiteit kwijt en stond bovendien op straat. Dan pas besefte ik de gruwelijkheid van de toestand. Mijn eigen familie had me niet eens herkend. Hoe kon ik ooit aan anderen bewijzen wie ik eigenlijk was? Toen ik mij de volgende dag op kantoor aanbood en beweerde dat ik Fernand Populier was, grepen twee collega's me bij de arm en sleurden me hardhandig de straat op … Om aan de kost te komen, bleef niks anders over dan de bedelstaf … Maar het ergste van al: ik ben een dode onder de levenden …"

Het was een wonderbaarlijk verhaal en de bedelaar een meeslepende verteller. Guido beloonde de man dan ook met een royale aalmoes, nam vriendelijk afscheid en mengde zich tussen de wandelaars.
Knettergek verhaal natuurlijk … alhoewel de man toch een paar details vermeld heeft waarvan slechts ingewijden op de hoogte kunnen zijn. Hoe wist die schooier bijvoorbeeld van dat tackelen?
Ineens zag Guido hoe zijn broer Marc vanuit de menigte op hem toe kwam gestevend. Ter hoogte van Guido gekomen liep Marc zijn broer echter voorbij alsof deze lucht was …

"Hei boertje! Herken je niet eens je eigen broertje?" riep Guido lachend uit. Maar Marc reageerde niet.

"Hei Marc! Ben je doof geworden?" schreeuwde Guido.

Marc reageerde niet. Guido snelde zijn broer achterna en tikte hem hard op de schouder. Marc liep echter onverstoorbaar verder …


ฉ Gilbert Voeten 2002

Terug naar Verhalen